Historie van Onze Lieve Vrouw ter Nood te Heiloo
Inleiding
Heiloo kent een paar historische plekken. Één daarvan is Onze Lieve Vrouw ter Nood met de Runxputte.
Onze Lieve Vrouw ter Nood en de Runxputte vormen samen één van de bedevaartplaatsen die Nederland rijk zijn.
Bedevaartplaatsen zijn pleisterplaatsen waar gelovigen heen trekken om te rusten, zich te versterken en zich te bezinnen op het reisplan van hun leven, vaak door middel van meditatie of gebed.
Over Onze Lieve Vrouw ter Nood zijn verschillende boeken en artikelen verschenen. Op deze webpagina worden alleen de hoogtepunten en feiten uit de geschiedenis van Onze Lieve Vrouw ter Nood weergegeven. Van enige volledigheid kan daarom geen sprake zijn. Het verschaft zo wel enig inzicht in de geschiedenis van deze bedevaartplaats.
Onze Lieve Vrouw ter Nood is gelegen op het Kapelterrein te Oesdom, gelegen ten zuiden van Heiloo bij de grens van Heiloo met Limmen.
Het Oesdom was de naam van een buurtschap dat ook bekend is onder de namen Runxput(te), Capel of Kapel en ’t Putje. De naam komt al in het jaar 1083 voor en schijnt vroeger een eigen bestuur gekend te hebben tot het op 17 juni 1509 formeel bij Heiloo werd gevoegd.
Het bevindt zich tussen de Runxputterweg, Hoogeweg en de Kapellaan, ten westen van de Kennemerstraatweg te Heiloo – Limmen en ten oosten van de spoorlijn Amsterdam – Alkmaar.
De vroegste geschiedenis van Onze Lieve Vrouw ter Nood
Voor de reformatie (een godsdienstige beweging in de 16e eeuw onder leiding van Maarten Luther, Huldrych Zwingli en Johannes Calvijn ) en waarschijnlijk al in de middeleeuwen (950 – 1500) verrees in Oesdom een Kapel.
Voor de ingang van de kapel bevond zich een put, de Runxputte.
In de Middeleeuwen, toen heel West-Europa nog onder de invloed van de kerk van Rome viel, was het houden van bedevaarten verankerd in de cultuur. Van de middeleeuwse Mariaviering in Heiloo is bijzonder weinig bekend.
In 1409 stond in het gehucht Oesdom een Mariakapel, maar of de kapel in de 15e en 16e eeuw al bedevaartgangers heeft aangetrokken is de vraag.
De afwezigheid van gegevens doet vermoeden dat het hooguit op bescheiden schaal geweest zal zijn.
De oorsprong van Onze Lieve Vrouw ter Nood is dan ook niet exact vast te stellen maar de aanwezigheid van een kapel dateert zeker uit een periode voor het jaar 1409.
Aanwijzingen hiervoor zijn te vinden in de schaarse beschikbare informatie.
In een rekening van het Utrechtse Domkapittel uit 1409 wordt gesproken over een vicarus (kapelaan) die aan de Heiloose kapel verbonden is.
In 1440 is er in een leenbrief sprake van “Onze Lieve Vrouwe Caepalle….in de banne van Heiligeloo”.
In een notariele akte uit 1618 is sprake van het lichten van penningen “uijt het block staende bijt capel van onss lieven vrouwe tot Heiloo”.
In de levensbeschrijving van een van de ‘Maechden van den Hoeck’ (± 1630) , een Haarlemse begijnengemeenschap, wordt verteld dat enkele van deze vrouwen op bedevaart gingen naar “ een plaets genaemt ons Lievrouw ter noot bij Alcmaer” .663300″> re herinnering aan het oorspronkelijke bedevaartsoord is een paneel uit 1630 dat in het Rijksmuseum ‘Het Catherijneconvent’ te Utrecht hangt. Het betreft de ruïne van de kapel Onze Lieve Vrouw ter Nood en is geschilderd door de Alkmaarse kunstschilder Gerrit Pietersz. De Jongh. De schildering van de Runxputte vindt men terug in het werk van de Bollandisten, een groepje Jezuieten die een verzameling aanlegden van allerlei heiligenlevens. In proost Rainerus (1089) wordt gesproken over een gehucht Osdenne (Oesdom) dicht bij een heuvel, de Roriksberg en de Roriksput. De relatie van de naam Rorik met de heuvel en de put is nog steeds onduidelijk en of hier sprake is van de historische plek Onze Lieve Vrouw ter Nood is onwaarschijnlijk.
De geschiedenis van Onze Lieve Vrouw ter Nood vanaf de Middeleeuwen tot 1900
Ook over deze periode is niet zo veel bekend, maar de onderstaande feiten getuigen wel van het bestaan van Onze Lieve Vrouw ter Nood.
Op 15 maart 1573 werd de kapel, net als de Abdij van Egmond, bij de belegering van Alkmaar verwoest. Slechts een groot brok muur bleef overeind staan tot 1637.
In 1638 en 1656 zond de apostolisch vicaris, de hoogste kerkelijke gezagsdrager, verslagen naar Rome van de toestand van de kerk in zijn eigen gebied. In het beknopte verslag van 1638 sprak hij kortweg over ontelbare pelgrims die bij Onze Lieve Vrouw ter Nood samenstroomden.
In 1647 werd een oud plakkaat tegen bedevaarten vernieuwd waarin de kapel wordt genoemd: ”de overblijfselen van seekere capelle, eertijds genoemd Onse Lieve Vrouwe ter Noodt”.
In de plakkaten van 1587, 1588, 1590 en 1591 werd Heiloo nog niet genoemd.
‘Een liedeken van Heylo’ is, voor zover bekend, voor het eerst in druk verschenen in 1648.
Het is een van de oudst bewaard gebleven getuigenissen van de devotie tot Onze Lieve Vrouw ter Nood in Heiloo.
Op prenten uit de 17e eeuw staat op een muurrestant:”t Capell aldus in Ruwyn gestaen van ao 1573 tot ao 1637”. Een inzet toont “t Capell van Runcx putte in syn geheel voor dat het vernielt wert ao 1573”, met daarnaast het grondplan:”De fondamenten van t Capell gelyck haer die int uytroyen verthoonden ao 1637”.
Een gedicht onder de prent spreekt van “ons Lie-vrouw t’Oesduyn”, de ”Runcxput” en “Lie-vrouw ter noodt”.
In 1906 ontdekte Mgr. Graaf een pelgrimsmedaille uit ± 1650
Uit 1704 dateert het ‘Hylo-er ryskaartje’, een hulpmiddel voor de achttiende-eeuwse pelgrims.
In 1713 ontsprong een bron op een stukje land waar eens de kapel met een put had gestaan.
Dit zorgde tijdelijk voor een grote bekendheid en toestroom van bedevaartgangers uit het hele land.De bedevaarten naar Heiloo hielden omstreeks 1830 op, deels doordat de grond in protestantse handen kwam, maar vooral omdat de eigen geestelijkheid zich ervan distantieerde.
Vanaf 1830 leidt de devotie dan ook 70 jaar lang een sluimerend bestaan nadat de kerkelijke overheid het houden van bedevaarten verbood.
Merkwaardig was, dat juist in de tijd van de overheidsrepressie tijdens de Republiek de verering voor Onze Lieve Vrouw ter Nood in Heiloo opbloeide.
De Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw ter Nood na 1900
Na 75 jaar herleefde op de plaats van de vroegere kapel en put de devotie tot Maria weer op.
Eerst schreef prof. De Rijk in 1873 een geschiedkundige bijdrage over het bedevaartoord, welke bij de meeste geestelijken van het Bisdom Haarlem in goede aarde viel. In 1886 gaf pastoor Kimman in Heiloo de paters Redemptoristen opdracht tot vernieuwing van de devotie tot Onze Lieve Vrouw ter Nood.
In 1902 wist pastoor Geenen door een slimme manipulatie via Klaas Ruiter in het bezit te komen van de grond waar eertijds de bedevaartkapel had gestaan.
Na 5 maart 1905 werd bedevaartplaats in zijn vroegere luister hersteld onder de stuwende invloed, leiding en inzet van Gerrit van den Bosch op de plek waar zij, waarschijnlijk vanaf de twaalfde eeuw, had bestaan. Gerrit van den Bosch was een margarinefabrikant die hiertoe was geïnspireerd door de verhalen van zijn vader over de Mariakapel en de Runxputte.
Na aanvankelijke tegenwerking van het kerkbestuur en het beschikbaar stellen van fl. 100,00 door Gerrit van den Bosch, gaf pastoor Seuter toestemming voor het opgraven van Kapelland.
Op 14 maart 1905 werd begonnen met het graafwerk en zes dagen later werd de put gevonden. Nadat een weerbarstige elzenstronk was verwijderd begon het water te vloeien, aldus Piet Zeeman, die op de Hogeweg in Limmen woonde. In dezelfde maand werden ook de fundamenten van de vroegere kapel gevonden.
Op 24 maart 1905 zei Mgr. Callier dat de oude devotie tot Onze Lieve Vrouw ter Nood kon worden hersteld.
Op 12 juli 1905 werd het devotiekruis* geplaatst en in 1909 verplaatst naar een plek op de weg naar het beeld van Willibrordus. Het water van de bron werd in 1908 via een ondergrondse leiding naar een balk met zes kraantjes, bevestigd aan het kruis, gevoerd.
Op 16 juli 1905 kwam de eerste officiële bedevaart vanuit Amsterdam.
De eerste bedevaartgangers in 1905 maakten vooral gebruik van de tramverbinding Haarlem – Alkmaar over de Rijksstraatweg. De houten wegwijzer* op de hoek van de Kapellaan en Kennemerstraatweg werd in 1926 geplaatst omdat steeds meer pelgrims met de auto kwamen.
In 1915 kreeg Onze Lieve Vrouw ter Nood zelfs een eigen spoorweghalte.
Stukje bij beetje werd het oude Kapelterrein terug gekocht en vanaf 1912 omgevormd tot een groot bosrijk park. De aanwezige vijver werd in 1917 aangelegd en in 1922 alweer gewijzigd toen het rustaltaar werd geplaatst. Het rustaltaar werd in 1925 veranderd.
In 1909 werd de eerste voorlopige Genadekapel* gebouwd en werd het Willibrordusbeeld geplaatst. In 1935 werd dit beeld verplaatst naar achterin de grote kapel. Buiten kwam een nieuw en groter beeld, vervaardigd door Pieter Biesiot.
In 1912 werd de twaalfde statie, de Calvariegroep en de kruisberg ‘gebouwd’.
De beelden werden geleverd door firma Billaux-Grossé uit Brussel. De kunstmatige rots of Calvarieberg / kruisberg en het plaatsen van de Calvariegroep werd gerealiseerd door de firma Funnekotter uit Rotterdam. De kruisberg ontleent zijn naam aan een boerderijtje dat direct aan de overkant van de Hogeweg tegenover de huidige Kruisberg was gelegen.
De kruisberg werd in 1915 opgehoogd omdat van den Bosch de oorspronkelijke te iel vond.
Vanaf 1916 werden de andere staties gebouwd en in 1920 was de kruisweg compleet.
In 1913 werd de Grote Kapel of Mariakapel* gebouwd en in gebruik genomen.
De definitieve Genadekapel werd in 1930 gebouwd en deze had dezelfde binnenmaten en indeling als die van 1909. Tevens werd het overdekte voorhof* gebouwd.
In het aanwezige altaar bevinden zich ook relikwieën van H.H. Martelaren van Gorcom en de H. Martelaar Urbanus.
Het Mariabeeld (van Hans Mengelberg) werd op 2 september 1908 geplaatst en in 1909 verhuisd naar de Genadekapel.
De kosterswoning werd in 1935 en in 1938 werd de Pastorie, Kapellaan 13 gebouwd en Huize Mariaoord genoemd. De huidige naam luidt Ain karim.
In 1947 begaf het Christusbeeld het. Op 10 mei 1974 werd een nieuw Christusbeeld geplaatst (vervaardigd door Schoenmakers) en werden de andere beelden weggenomen omdat zij er niet bijpasten. Het laatste kruisbeeld bleek niet weerbestendig waarna in 1992 het huidige kruisbeeld is aangeschaft.
Jarenlang bestond er onduidelijkheid over de herkomst van bijzondere statie nr. 10 van de kruisweg. Deze statie kreeg in 1949 ook een functie als herdenkingsmonument. Op 3 juli 1949 werden in deze statie drie plaquettes onthuld ter nagedachtenis van 17 leden van de R.K. Rijwielclub Christophorus. Zij werden tijdens de WO II door toedoen van de bezetter oorlogsslachtoffer. Onder deze slachtoffers waren geen Heilooërs.
In 1970 kende de bedevaart in Heiloo weer een opleving, nadat kort daarvoor de bedevaartcultuur, vooral in Nederland, was ingestort.
In 1994 werd, nadat na veel verwikkelingen het ‘land van Henneman’ was gekocht, een ontmoetingsruimte met kantine en toiletten gebouwd en (om de naam levendig te houden) tot ’t Oesdom (ontwerp Trea Min) gedoopt. Dit was mede nodig omdat de omliggende middenstand ophield te bestaan omdat het aantal bedevaarten fors was teruggelopen. De laatste cafés sloten in 1993 hun deuren.
Besluit
Onze Lieve Vrouw ter Nood zal zeker in de toekomst voortbestaan. Niet alleen omdat er altijd bedevaartgangers zullen zijn, maar ook omdat deze plek tot Rijksmonument is verklaard.
* Ontwerp Jan Stuyt
Bronnen
‘t Putje van Heiloo, bedevaarten naar O.L.Vrouw ter Nood, Ottie Thiers, 2005, Uitgeverij Verloren te Hilversum
Heiloo voor en na Willibrord, 1995, Uitgave Gemeente Heiloo
De Runxputte en Onze Lieve Vrouw ter Nood, Joan Bertrand, oktober 1980, Uitgeverij Pirola te Schoorl.
Heiligdom OLV ter Nood Heiloo, Statie 10, Wat vertelt jouw naam? Jan Nielen, 2024
Auteur:
Dick Slagter (herziene versie april 2024)